Prentbriefkaarten en uitspraak Leiden

Vorige week is er een uitspraak gedaan over de zaak Voet-Erfgoed Leiden. De zaak ging over het auteursrecht van prentbriefkaarten. Erfgoed Leiden toonde op hun beeldbank prentbriefkaarten met daarop foto's van straten in en rondom Leiden tussen 1942 en 1943. Op de prentbriefkaarten stond geen vervaardiger genoemd. Volgens het Nederlandse auteursrecht geldt dat voor werken die openbaar gemaakt worden zonder naamsvermelding van de natuurlijk persoon, de auteursrechten verlopen 70 jaar na publicatie.

In een vorige rechtszaak werd duidelijk dat dit de foto's waren van de inmiddels overleden fotograaf J.F.H. Roovers (1912-2000). Antiquariaat Arnoud Voet dat zijn rechten vertegenwoordigt, startte een rechtszaak. Voet betoogde dat de foto's weliswaar anoniem gepubliceerd waren, maar dat dit niet de eerste openbaarmaking betrof en dat de foto's bij de eerste openbaarmaking wel met naam zijn gepubliceerd. Als eerste openbaarmaking zag hij het verstrekken van de negatieven en contactvellen aan de uitgever van de prentbriefkaarten. De rechtbank ging hier in de eerste rechtszaak in mee. Dat betekende dat veel archieven huiverig werden werken gepubliceerd onder een uitgever of anoniem 70 jaar na publicatie online aan te bieden. Immers, de fotograaf kan altijd alsnog beweren dat de eerste openbaarmaking van een werk eerder heeft plaatsgevonden en dat de regel dus geldt dat het werk pas 70 jaar na de dood van de maker publiek domein is. Deze kwestie speelt voor werken waarvan de erfgoedinstelling aannam dat het werk de eerste publicatie was, zoals bij werken in opdracht en bij prentbriefkaarten.

In hoger beroep heeft de rechter nu geoordeeld dat het verstrekken van foto's niet als een openbaarmaking geldt, en dat dus de eerste openbaarmaking de prentbriefkaart is en daarbij 70 jaar na publicatie geldt voor het bepalen van de auteursrechtelijke status wanneer daarop de fotograaf niet staat vermeld op voor- of achterzijde.

Het verstrekken van foto's zou anders zijn als de fotograaf bijvoorbeeld eerst een fotoboek had uitgegeven en dat aan de prentbriefkaartuitgever had laten zien. De rechter stelt:

Voor de eerste openbaarmaking is in ieder geval vereist dat het werk voor een zeker publiek buiten de werkelijke maker en de uitgever toegankelijk wordt gemaakt. Het enkele ter beschikking stellen van een foto aan de uitgever kwalificeert niet als zodanig.

De rechtszaak heeft ook verder verduidelijkt dat alleen de oorspronkelijke vervaardiger zelf zich kan melden bij een anoniem gepubliceerd werk om alsnog als vervaardiger te worden gezien, en dat ook voldoende bekend moet hebben gemaakt. De rechter heeft zich ook gebogen over of Erfgoed Leiden wel voldoende onderzoek heeft gedaan naar de vervaardiger waarbij Leiden heeft aangegeven dat onderzoek disproportioneel zou zijn. De rechtbank achtte Leiden hierin 'niet onzorgvuldig, althans niet zodanig onzorgvuldig dat dit een hogere vergoeding rechtvaardigt.'. Dat is gunstig, want dit kan voor sommige erfgoedinstellingen de patstelling doorbreken van het niet kunnen tonen omdat de vervaardiger onbekend is, maar deze vervolgens niet kunnen vinden omdat het werk niet getoond kan worden.

Deze uitspraak maakt het makkelijker de regel van 70 jaar na publicatie te hanteren bij anonieme werken. Alleen als een eerdere verspreide uitgave te vinden is waar de foto met vermelding van de vervaardiger te vinden is, of wanneer de vervaardiger zelf zich achteraf voldoende bekend heeft gemaakt als de auteur geldt 70 jaar na overlijden.

Tot slot heeft de rechter zich ook gebogen over enkele prentbriefkaarten waarvan de rechten nog niet verstreken waren en heeft daarvoor een vergoeding vastgesteld waarbij meerdere vergoedingen met elkaar zijn vergeleken. De vergoeding voor het online zichtbaar tonen van deze 14 foto's werd berekend op 60 euro per jaar. Ook dit is goed nieuws want in eerdere rechtszaken en schikkingen werd dit bedrag steeds hoger ingeschat.